9. VOORKOM STRAF
Corrigeer je kind niet voor de fouten die het maakt, maar herhaal wat je kind zegt in goed Nederlands. Zegt je kind ‘balle’, zeg dan: ‘Goed zo, een ballon.’ Zegt je kind: 'auto rijde', zeg dan: 'De auto rijdt' of 'We gaan met de auto rijden.'
10. WAT VERWACHT JE WEL?
Geef je kind de kans om te praten en te schrijven. Als je kind een verhaal vertelt, neem dan de tijd om er rustig naar te luisteren. Laat het helemaal uitpraten voordat je reageert. Help je kind zo nodig verder vertellen door iets te herhalen wat het heeft gezegd of door een vraag te stellen.
Doe activiteiten waarbij je schrijft, zoals een kaart schrijven, een boodschappenlijst maken, een brief sturen naar oma, enzovoort. Voor hele jonge kinderen kun jij opschrijven wat je kind wil vertellen.